De ruimte oogde niet bepaald comfortabel, uitnodigend of rustgevend. Neutraal op z’n best uitgedrukt. Kale, witte wanden met een paar voor haar nietszeggende posters, een behandelbank, een stoel, een kruk, een etagère gevuld met een rariteitenkabinet, zulke dingen dus. Op een roltafeltje stond een kil, stil afwachtend apparaat; het straalde iets dreigends, intimiderends uit. Waarom werd dat apparaat niet pas binnen gerold als gebleken was dat men het nodig had, zeurde het in Marjans opvliegerige – ook dat nog – hoofd.
De spiegel hing te hoog en de kapstok scheef. Niets mis mee dacht ze ironisch, want waar had ze dat al eerder gezien? Ze vroeg zich af of zorgverleners ooit wel eens nadachten over de entourage, de ambiance van zo’n behandelhok. “Ja maar, u komt toch niet hier om de sfeer van de behandelkamer,” imiteerde ze met een glimlach. Natúúrlijk kwam ze inderdaad in de eerste plaats om van haar ongemak afgeholpen te worden. Pfft warm had ze het zelf opeens.
En die behandelaars: druk, druk, druk, rennen, hollen van de ene naar de andere cabine; voorgeprogrammeerde robots leken het soms. Het maakte wel indruk hoor, maar de patiënt leek daarbij vergeleken en juist daardoor tot lethargie veroordeeld. Vooral in ziekenhuizen bespeurde men nog steeds kille afstandelijkheid. Behalve dan in TV-series als ‘Ingang Oost’ of ‘De Specialist’; dáárin liep de specialist, hijzélf ja ja, over een rode loper zelfs met je mee tot bij je auto om het portier galant te openen, maar niet nadat hij jou een uur lang onder het genot van een sapje naar eigen keuze je klachten verklaard had met een taalniveau dat jou bestempelde als infantiel.
“Erg toch hè? En die warmte hier, poe, poe, poe.”
Ja ja, die behandelruimtes moesten maar eens door Jan de Bouvrie gestyled worden; die werkte toch vooral met wit. En dan de privacy; iedereen liep jouw hok in en uit, telefoons die rinkelden, deuren bleven half open staan. Ze had elders zelfs al meegemaakt dat ze alleen door een dun gordijntje gescheiden was van de belendende zorgverlener en zijn patiënt, en ongewenst kon meegenieten met diens problemen en kletspraatjes. Het bleek dan gelukkig geen bekende of erger nog haar grappige buurman te zijn, anders was ze niet in staat geweest om ook maar een woord te uiten.
Huiverend: “Hoi Marjanneke lig jij daar zo te kreunen, wat mankeer jij? Heb je weer last van je aleppobuil, ha ha.”
“Erg toch hè? Waarom was er hier geen fatsoenlijk werkende airco?”
Nu herinnerde ze zich weer dat bizarre verhaal van haar moeder die ooit in de 70er jaren bij een fysiotherapeut liep. Die was gevestigd in een groot, oud herenhuis met overal trapjes en deurtjes en kamertjes en hokjes. En dat alles was ook in gebruik; overal zag je patiënten naar binnen en buiten kruipen. Haar moeder moest zelfs naar de eerste verdieping stommelen en ervoer tot haar afgrijzen dat ze in een vooroorlogse badkamer beland was, én behandeld zou worden. Dat was nog niet zo erg, maar dat ze op een deur moest gaan liggen, die op de badkuip rustte – met daarop een schamele schuimrubber plaat – dat deed inderdaad de deur dicht. De behandeling verliep nogal gefrustreerd en toen ze van die therapeut op haar zijde moest draaien voelde ze opeens iets in haar kruis grijpen. Ze gilde: “VIESPEUK”, en toen ze haar hoofd omgooide zag ze de piepjonge therapeut bleek en ontzet tegenover zich langs de tegelwand hangen. Maar ze voelde nog steeds iets in haar kruis; ze keek omlaag en zag blozend als een maagd dat ze met haar kruis min of meer aan de nog op die deur stekende deurklink vastgeklonken zat; men had de klink er niet eens afgeschroefd! Ja zeg nou zelf.
Uit haar heftig protest en de excuses van de praktijkhouder vloeide in ieder geval voort dat de keer daarop de klink verwijderd was(!). Maar goed die bedrijfstak was toen blijkbaar nog frontier-country en de onmondige patiënt van toen durfde zich nog niet zo te roeren in het hol van de badkamer.
“Erg toch hè? Die hitte hier dus.”
Waarom werd er niet wat meer sfeer gecreëerd in de behandelkamers, zodat de patiënt zich daardoor gewaardeerd voelde: “Kijk mevrouw dat hebben wij leuk en sfeervol ingericht zodat ú het gevoel hebt dat ú telt en dat het om ú draait en ú zich op uw gemak voelt.” Ze keek omhoog naar het plafond; daar viel niets op af te dingen. Dat was nu eenmaal een neutraal iets; alleen door de geforceerde lighouding was zo’n plafond een onprettig vlak om naar te staren. Ja, en als er dan ook nog zoals hier spinrag omlaag hing en de lamp je zowat verblindde dan deed je maar je ogen dicht. Lastig toch hè? Bij de tandarts gingen je ogen vanzelf dicht, want die hing met zijn kop inclusief vigerende rigor vlak boven je gezicht. Vooral die Belgische waarnemende tandarts laatst walmde kadaverlucht uit. En kletsen deed die man, tot ze haast door hem onder narcose gewalmd was. Onvoorstelbaar toch; een tandarts met een dodelijke adem. Dat was nog eens wat je noemt via mondreclame je vak verkopen.
“Erg toch hè? Jakkes ik zweet zo meteen fysiologisch zout.”
De zorgverlener kwam nogal geïrriteerd binnenstomen, druk, druk, druk. Hij mompelde iets over de secretaresse die zich ziek gemeld had en dat de substituut er ook niks van bakte, zodat hij vandaag zowat alles zelf moest regelen. Een en al knorrigheid was hij.
“Kan iedereen toch overkomen,” hoorde Marjan zichzelf verloochenen.
Hij plofte nukkig neer op een krukje, bladerde wat in papieren, keek toen opeens naar de kamerthermostaat: “16 Graden máár? Dat stomme ding hapert weer eens. Hebt u het niet te koud zo, mevrouw Barendz?” vroeg hij quasi bezorgd.
“Mwahh, dat valt momenteel nogal mee,” grimlachte Marjan: ”We komen namelijk net terug van een cruise naar Spitsbergen………ik ben al tevreden als u dadelijk warme handen hebt.”
“Zal ik ze even voor u in de magnetron opwarmen?” bitste de gynaecoloog wrevelig.
“Kunt u meteen uw onderkoelde hoofd erbij doen?” hoorde Marjan zichzelf opeens promoveren tot inspraakbewuste patiënt.
“?????…..!!!!!!”, deed de gynaecoloog vanuit een andere wereld.
“Erg toch hè?” Maar wel opeens de hitte voorbij…………
Plaats uw reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.
Recente reacties